Artikelen

De das: interview

Inleiding


Emiel Beijk

Dit jaar is het jaar van de Das. Om meer over dit bijzondere dier te weten te komen heb ik een gesprek met de dassenkenner van Friesland, Emiel Beijk.

Emiel is boswachter inventarisatie & monitoring in zuidoost Friesland en al 25 jaar werkzaam bij Staatsbosbeheer. Emiel was betrokken bij de herintroductie van de das in zuidoost Friesland halverwege de jaren negentig. Bij het maken van een afspraak zegt hij gelijk dat hij heel weinig weet van dassen. “We doen altijd wel heel geleerd, maar de natuur is 1 groot boek. Het hele boek en zijn context kennen we niet. Ja, misschien 1 woord of 1 zin, alleen de afzonderlijke letters kennen we!” Na afloop van het gesprek met Emiel, is mij echter duidelijk geworden dat hij het hoofdstuk over de das wel goed kent!

 

Dassenvervolging


Geschoten das nabij gecombineerde (vos & das) burcht

Het aantal meldingen van vervolging en verstoring van dassen is de afgelopen jaren toegenomen. Zo was vorig jaar nota bene nabij mijn eigen woonplaats een burcht uitgegraven en met behulp van honden een aantal dassen gedood. Emiel: “We hebben die locatie uitgebreid onderzocht. Gelet op de sporen zijn er meerdere mensen en honden bij betrokken geweest. Ik vond vier plekken met veel bloedsporen en dassenhaar, ik vermoed dat daar een dode das heeft gelegen. Het zou me niet verbazen dat de Dassen met een schep zijn gedood.”  Op de vraag hoe we de vervolging tegen moeten gaan, zegt Emiel: “Er zal altijd verstoring en vervolging blijven. Er is altijd wel een halve crimineel die zich gedragen weet door een deel van de bevolking om wat aan de Das te doen. Mensen roepen vaak maar wat en al snel roept men elkaar na. In de hele discussie over de vermeende schade die dassen aanrichten aan landbouwgewassen blijkt vaak dat de financiële schade gering is. Daarentegen is de emotionele schade groot. Zo word ik regelmatig gebeld door boeren die zeggen: Ik heb schade van jouw dassen. Die boeren weten dat ik 25 jaar geleden betrokken ben geweest bij de herintroductie van de das. Ik zoek zo’n boer dan altijd op en ga met hem in gesprek waarbij ik begrip toon voor zijn belangen. Vorig jaar was ik bij een boer die schade had in zijn maïs. Om uit te rekenen hoeveel de schade was, heb ik het geruïneerde stuk opgemeten; we kwamen uit op maximaal 40 euro schade. Ik vroeg hem wat is nou 40 euro op zo’n oppervlakte? Hij zei: “Ja maar het is van mij!” Onlangs was in de Leeuwarder Courant een groot artikel te lezen waarin werd gepleit om de das weer te mogen bestrijden. Niet eerder was de dassenoverlast in zuidoost Friesland zo groot als nu, aldus de krant. De bewoners van het buitengebied van deze plaatsen kennen de das van de enorme gaten die ze 's ochtends regelmatig in hun gazon vinden. De begraafplaats zou er ook niet meer uitzien vanwege het gegraaf. “Ze rukken op”, zo valt er te lezen en een boer geeft aan dat hij geen maïs meer verbouwt; “Se rinne de planten plat en frette de kolven op. Der boue wy gjin maïs foar!”

 

Schadetolerantie


Naast een economisch probleem is schade ook een sociologisch en psychologisch probleem. Over het algemeen kan gesteld worden dat de schadetolerantie onder boeren laag is. Een aantal oorzaken ligt hieraan ten grondslag. Ten eerste is er de angst voor onbeheersbare gevolgen van toegeeflijkheid oftewel dat er een plaag ontstaat die men, als men niet vroegtijdig ingrijpt, niet meer de baas kan. Het uit de pan gerezen aantal ganzen heeft men dan bijvoorbeeld voor ogen en waarom zou de das zich anders gedragen dan de gans? Hieruit kan afgeleid worden dat het vaak tekort schiet aan ecologisch basiskennis. Doorgaans staat men niet stil bij het mechanisme van “de stille reserve” of men denkt dat predatoren hun prooisoorten reguleren in plaats van andersom en dat er “te veel” zijn, dat het evenwicht is verstoord zodat de mens wel moet ingrijpen. Wanneer ecologische kennis ontbreekt, vervalt men al snel in symptoombestrijding. Als derde oorzaak kan genoemd worden dat de meeste moderne boeren productie van voedsel tegen zo laag mogelijke kosten voorop hebben staan. Het in stand houden van natuur- en landschapswaarden is een maatschappelijke functie van het boerenbedrijf die vaak alleen maar met behulp van subsidies aandacht krijgt. Als laatste oorzaak kan nog genoemd worden dat schadevergoeding en schadetaxatie niet altijd gemakkelijk is en een bron van ergernis kan zijn voor de boer. Emiel weet mij te vertellen dat de jaarlijkse schade veroorzaakt door koolmezen vele malen groter is dan de dassenschade. “Natuurlijk is het vervelend wanneer je landbouwvoertuig schade oploopt omdat die wegzakt in een vluchtpijp van een das. Ik wil dat ook niet bagatelliseren, zegt Emiel, maar schadetolerantie is een gecompliceerd verhaal en er is een sterke neiging om een ‘Zwarte Piet’ te zoeken.”

Het is de psychologische aversie tegen identificeerbare boosdoeners. Nog tot ver in de achttiende eeuw zijn processen gevoerd tegen dieren. Meestal tegen honden, paarden of stieren die door hun onstuimig gedrag letsel of dood van een mens op hun geweten hadden (H.P. Gallacher, 1988). Emiel: “Hetzelfde ‘zwartepieten’ zie je in de discussie over de achteruitgang van de weidevogels. 25 jaar geleden zag je hier in zuidoost Friesland nog de wulp en de grutto. Velen wijten de achteruitgang aan de toegenomen predatie door roofvogels en roofdieren waaronder de das. Op populatieniveau is een predatieverlies van 25% aanvaardbaar, echter door een veranderd grondgebruik door de intensieve landbouw zijn de weidevogels hier verdwenen. Door eerlijke voorlichting kunnen we mogelijk het hardnekkige misverstand wegnemen. De verarming van de weilanden komt door onszelf; wij willen niet meer voor een pak melk betalen! Kost dat pak melk 1 euro? Nee, dat kost veel meer. Denk alleen aan de waterzuivering maar ook aan de ontwatering en tengevolge daarvan de bodemdaling en het oxiderende veen met als gevolg een toename van de CO2. Als je alles zou berekenen dan kost een pak melk 2 of 3 euro. Met andere woorden een groot deel van de werkelijke rekening schuiven we vooruit en moeten we later betalen. We moeten eigenlijk van een economisch gestuurde naar een ecologisch gestuurde samenleving! “ Emiel valt stil en kijkt peinzend voor zich uit. In een paar zinnen schetst hij de complexe achtergrond van onze aversie tegen dieren die vermeend schadelijk zijn. Het maakt deel uit van het verhaal over de maatschappelijke achtergronden van natuurbederf en is het verhaal dat snel ter tafel komt bij natuurhandhavers en beschermers. 

 

Stofzuiger

De das hoort tot de familie der marterachtigen, roofdieren, maar is in feite een trage rondsnuffelende alleseter, een scharrelaar. Hij eet gedurende het hele jaar zowel dierlijk als plantaardig voedsel. Hij is een slechte jager en pakt alleen datgene wat direct voor zijn neus komt. Het is om die reden dat hij wel een stofzuiger wordt genoemd. Zijn opvallende koptekening en luidruchtige manier van foerageren zorgen ervoor dat alles wat alert of goed ter been is ontsnapt. Een nest fazanteneieren of jonge hazen is echter een gemakkelijke en voedzame prooi voor de das, iets wat hem niet altijd geliefd maakt onder jagers. De das heeft een krachtig lijf met grote klauwen en een indrukwekkend gebit. Het dier is echter bijzonder zachtaardig en heeft verrassend kleine dingen op zijn menu. Zijn hoofdvoedsel bestaat namelijk uit regenwormen die hij bij nat weer van het gras raapt. Bij een onderzoek werd bij 75% van de onderzochte dassen wormen in hun maag aangetroffen. 65% hiervan had alleen maar wormen in hun maag. Intensief begraasde weilanden met kort gras zijn dus uitermate geschikt voor de das. Bij lang gras (extensieve begrazing of verruiging) ziet de das de wormen niet en worden de wormen door het bewegende gras gewaarschuwd waarna ze onder de grond kruipen. Uit onderzoek (Kruuk, 1989) is gebleken dat de ideale lengte van het gras tot 5 cm is. Bij zeer droog weer in de zomer blijven de wormen dieper onder de grond. Bij gebrek aan ander voedsel kan een das dan schade toebrengen aan grasland door te graven naar emelten en larven van meikevers (engerlingen). Beheerders van sportvelden kunnen dit overigens voorkomen door het plaatsen van een stroomdraad. 

Naast wormen eet een das ook insecten, slakken, amfibieën, (nesten van) muizen en ratten, egels, kleine kadavers, bessen, valfruit, granen en maïs. Een das moet gemiddeld 400 tot 600 gram voedsel per dag eten. Het duurt dus uren voordat de das genoeg voedsel heeft gevonden (Dassenwerkgroep Brabant, 2015). Over het voedsel van de das heeft Emiel nog een leuke anekdote. . “Bij de eerste herintroductie in Gaasterland in de jaren zestig, werden de dassen in de uitwenkooi opgevoed met eendagskuikens. Toen ze eenmaal werden losgelaten liepen ze direct naar de eerste de beste pluimveehouder. Dit gaf zoveel problemen dat ze weer zijn teruggevangen. We hebben daarvan geleerd dat je ze het beste kunt voeren met voer wat ze niet in de natuur kunnen vinden; we voeren ze nu in de uitwenkooi hondenbrokken en pens.”

 

Verkeersslachtoffer

Er worden in Nederland veel dassen aangereden, zowel op snelwegen als op kleine landweggetjes. In het overvolle Nederland moeten dassen vaak wegen oversteken om van hun burcht bij hun voedselgebieden te komen en dan gaat het nogal eens mis. Gemiddeld worden er per dag in Nederland 2 dassen doodgereden. Op dit moment doodt het verkeer jaarlijks 15 à 20 % van de dassenpopulatie. Das&Boom vraag aan iedereen de locatie van doodgereden dassen te melden via . Met die gegevens kan de vereniging de dassen beter beschermen door te stimuleren dat rasters langs wegen worden geplaatst en tunnels worden aangebracht om dassen veilig over te laten steken (Das & Boom, 2015).

“In het voorjaar worden de jongen van vorig jaar de burcht uit gebonjourd door de ouders. Deze dieren gaan zwerven en lopen het meeste risico onder een auto terecht te komen. Een andere doodsoorzaak is verdrinking. Ondanks dat de Das goed kan zwemmen, ontdekten we met het uitzetproject dat meer dan de helft van de gezenderde dassen was verdronken. We hebben toen stevig ingezet op voldoende uittreedplaatsen en steenstortoevers. Overigens wanneer er uittreedplaatsen worden aangelegd, is dat vaak niet eens aan de das besteed. Dassen zwemmen meestal niet langs de oever, maar op en neer van oever naar oever totdat ze van uitputting verdrinken. Steile oevers met beschoeiing zijn dodelijk!”

Wanneer een das dood gaat, heeft dat vaak grote gevolgen voor de achtergebleven dieren.
Een dassenpopulatie bestaat uit relatief kleine aantallen. Op de gemiddelde dassenburcht wonen maar 2,6 dassen. Elke das die sneuvelt, heeft een grote impact op de sociale structuur van die groep. Als een vruchtbaar vrouwtje sneuvelt, kan het jaren duren voordat er weer jongen geboren worden op die burcht. Wanneer een zogend vrouwtje wordt doodgereden blijven de jongen diep onder de grond onverzorgd achter. In Nederland heeft een das relatief weinig kans te midden van familie en nakomelingen van een rustige oude dag te kunnen genieten (Das & Boom, 2015). 

 

 

Rundertuberculose & Perenvuur


das na longontsteking

Ik vraag Emiel hoeveel dassen er eigenlijk zijn. “We weten eigenlijk niet precies hoeveel het er zijn. De das is over het algemeen een nachtdier en laat zich niet gemakkelijk spotten of je moet met wildcamera’s werken. We tellen meestal het aantal burchten. Men schat dat er in 1900 in Nederland zo'n 12.000 dassen leefden, in 1980 waren dat er nog 1200. Voornamelijk vanwege vervolging en de toegenomen welvaart ging het bergafwaarts met de das in Nederland. Door inspanningen van vooral Das & Boom is het aantal nu gegroeid naar ongeveer 6000. Ik denk overigens dat de dassenpopulatie nog gaat toenemen, ik denk dat ze de lege plekken gaan opvullen en dat ze misschien wel in toenemende mate in de taluds van snelwegen gaan vestigen. Het zijn dieren van droge gebieden, ze houden er niet van om in de natte prut te zitten.

Tot 1947 mocht de das bejaagd worden en tot 1960 kon je nog een ontheffing krijgen om de das te bestrijden. In ons omringende landen zoals Duitsland en Engeland wordt de das gewoon nog bestreden. In Duitsland zeggen ze: Als das zu viel dachsen sein, muss man die finger krummen! In Engeland bestrijden ze de das omdat de dieren medeverantwoordelijk zouden zijn voor de verspreiding van rundertuberculose. Het valt mij overigens tegen dat de Engelsen om politieke redenen nog steeds niet echt wetenschappelijk onderzoek hebben gedaan naar het causale verband. Het doet mij denken aan jaren '50 en ’60 toen de fruitteelt werd getroffen door een epidemie van perenvuur, die hectares appel- en perenboomgaarden vernietigde. Maar niet alleen appel en peer, maar ook de meidoorn en andere rozenstruiken waren vatbaar voor perenvuur. De meidoornhagen rondom boomgaarden werden daarom al snel met een beschuldigende vinger aangewezen; zij zouden de belangrijkste haard voor deze ziekte zijn. Tot aan het einde van de vorige eeuw gold in Nederland de verplichting om alle door perenvuur aangetaste meidoorns te rooien. Inmiddels is al lang gebleken dat de meidoorn niet de verspreider is van perenvuur. Zo zie je maar, zegt Emiel glimlachend, we doen altijd wel geleerd maar we kennen het grote boek der natuur nog maar nauwelijks!”

 
Michel Pol / januari 2015

« terug naar overzicht artikelen