Over het vraagstuk of boomsoorten inheems zijn of niet zijn talloze discussies gevoerd. Het begint natuurlijk met de vraag wat de norm is voor inheems. Als de norm is dat een boomsoort zich hier van nature gevestigd moet hebben dan vallen er diverse soorten af.
Een ander uitgangspunt kan ook de samenstelling van de inheemse flora uit het jaar 1825 zijn. In deze flora behoeven ook weer niet alle soorten opgenomen te zijn, zodat nog weer aanvullend onderzoek noodzakelijk is.
Verscheidene naaldhoutsoorten zijn in Nederland geïmporteerd ten behoeve van de houtproductie. Stel dat het vóór 1825 is geweest dan zouden ze inheems geweest zijn maar volgens de eerste norm zijn ze dat niet. Voor diverse met de kruistochten terug naar Nederland meegevoerde stinseplanten geldt dan dezelfde argumentatie.
O dennenboom, o dennenboom
Wat zijn je takken wonderschoon.........
Ik ben allesbehalve een kenner van Nederlandse liedjes maar in mijn herinnering begint een kerstliedje met die woorden. Een liedje als ode aan de mooie kerstden, alleen is het in verreweg de meeste gevallen geen den maar een spar!
De meest gebruikte kerstboom is de Fijnspar, Picea abies. Picea staat te boek als (Zilver)spar.
Wel behoort de Fijnspar tot de familie van de denachtigen, de zogenaamde Abietaceae. Andere soorten die daar naast de Picea of Fijnspar onder vallen zijn (Nederlandse naam) bijvoorbeeld: Moerascypres, Mammoetboom, Japanse cypres, Parasolden, Apenboom, Spar, Scheerlingsden, Lork (of Lariks), Pijnboom, Ceder en de Douglas.
Van de laatstgenoemde, de Douglas, voeg ik enige foto’s bij die door Oene Roelsma gemaakt zijn. De Douglas op de foto’s moeten al rond de 115 jaar zijn en kunnen door de grootte als markant bestempeld worden. Oene’s Jack Russel is niet de grootste hond maar geeft in dit geval wel een beeld hoe groot de bomen aan de oostzijde van Bakkeveen, nabij de Slotleane, zijn.
Wat is het probleem met zichzelf hier voortplantende exoten? hoor ik u als geïnteresseerd lezer afvragen. Welnu, dat hangt natuurlijk van de gevolgen af. Neem bijvoorbeeld een actueel en bekend voorbeeld: de Waternavel. Die breidt zich zo snel uit, dat ten behoeve van de waterbeheersing extra beheermaatregelen genomen moeten worden.
Voor de naaldbomen vallen de negatieve gevolgen volgens mij wel mee. Om te beginnen hebben ze in Nederland ook nog eens voor (enige) houtproductie gezorgd.
Maar floristisch en faunistisch hebben ze zowel positieve als negatieve invloed.
Daarover verderop meer maar eerst een denachtige waarvan men ook niet zeker weet of die inheems is.
Grove den Pinus sylvestris
Zoals alle denachtigen groeien Grove dennen op armere gronden dan loofbomen. De pen of hartwortel kan op zoek naar water diep de grond indringen en daarbij zelfs door oerlagen heen groeien. De naalden verdampen weinig en gaan jaren mee. De bomen zelf kunnen wel 500 jaar oud worden. Als jonge boom is de Grove den een snelle en rechte groeier. Doordat de Grove dennen ook nog eens takken van de onderste takkrans afwerpt ontstaat een zogenaamd “mastbos”.
In oude veilingpapieren van bosopstanden viel het mij wel eens op dat er dikwijls sprake was van: “eenige percelen mastbos”. Ik veronderstel dat men daarmee Grove dennen bedoelt. Het oudst bekende aangeplante mastbos dateert uit 1515 en staat in de omgeving van Breda.
Grove dennen verdragen extreme weersomstandigheden. De laatste 2 jaar hebben wij in de winter telkens een behoorlijke hoeveelheid sneeuw gehad wat nogal wat takbreuk in de kronen veroorzaakt heeft.
De Grove den kwam ca. 9500 jr. v. Chr. in Oost Nederland voor maar werd door grote bosbranden rond 9000 jr.v.Chr. teruggedrongen. Na 7000 jr.v.Chr. kregen lang levende loofbomen de overhand en konden Grove dennen alleen daar leven waar loofbomen dat door de schrale omstandigheden niet konden.In Zuidoost Friesland hebben dennen voor een zekere verrijking van de flora en fauna gezorgd door de vestiging van neofieten (soorten die na 1500 - dus na het begin van het contact tussen Oude en Nieuwe Wereld - zijn ingeburgerd, noemt men neofieten) of de uitbreiding van andere inheemse bosplanten.
De afgevallen naalden zorgen, vooral bij Lariks/Lork, voor verzuring van de bodem waardoor er maar weinig ondergroei meer voorkomt. Douglasnaalden schijnen overigens wel goed te willen verteren. Sparren en Douglassparren hebben wel voor vestiging van broedvogels als Vuurgoudhaantje en Sijs gezorgd, evenals voor uitbreiding van broedgevallen als Goudhaantje, Zwarte mees en Sperwer.
Naaldbomen kunnen door samenwerking met zgn.mycorrizazwammen op arme gronden gedijen. Bij dennen zijn dat zwammen met de mooie “scrabblenamen” als Levermelkzwam, Duivelsbroodrussula, Tweekleurige fopzwam en Okerkleurige vleestruffel. Om er maar een paar willekeurige voorbeelden te noemen........
Gelet op alle gebleste bomen willen veel bosbeherende organisaties wel van hun naaldbomen af. Als je ziet en leest wat naaldbomen allemaal voor gevolgen met zich meebrengen betekent verwijdering van alle naaldbomen een verarming van de flora en fauna.
Mijn advies zou zijn: zorg voor variatie in het bomenbestand en laat ook altijd een zekere hoeveelheid denachtigen in diverse leeftijden staan!