Allereerst nog een aanvullende opmerking over lanen of beter gezegd: het gebrek daar aan in Bakkeveen. Helaas zijn er weinig bomenlanen in de omstreken van Bakkeveen. Jammer, want lanen vormen ruimtelijk en landschappelijk gezien een welkome afwisseling in bosgebieden. Elke keer wanneer ik het Rijsterbos in Gaasterland bezoek, geniet ik van de laan tussen Rijs en het Mirnserklif. Ook kom je lopend over deze laan nog een onvervalst sterrenbos tegen. Een sterrenbos heeft als kenmerk dat er meerdere paden vanuit één punt naar de rand leiden. Veel sterrenbossen lagen als overgang dikwijls tussen de meer gecultiveerde (formele, barokke) tuinen en de bossen daar om heen.
Veel oude lanen zijn in de Gouden eeuw in barokke stijl aangelegd door de gegoede burgerij, zo ook het Rijsterbos. Met een beetje geluk zijn de lanen in een later stadium niet gesneuveld bij de omvorming naar de Engelse landschapsstijl. Bakkeveen zat in de periode van de Gouden Eeuw nog volop in de veenontgraving en heeft toen, en ook later niet, een rijke weldoener gekend zoals in Rijs/Gaasterland wel het geval was.
De laan en het sterrenbos in combinatie met de vele hoogteverschillen maakt een wandeling door het Rijsterbos bijzonder.
Waarom hebben oude eikenbomen zo’n hoge natuurwaarde?
Het aantal levensvormen dat in zijn algemeenheid op eiken voorkomt is aanzienlijk. Oude eiken bieden door hun (zure) diepgegroefde bast plaats aan veel epifyten, waaronder de nodige korstmossoorten. Epifyten zijn levende organismen welke op andere planten voorkomen zonder daar voedingsstoffen aan te onttrekken. Korstmossen vormen het bewijs dat de lucht in die omgeving nog redelijk schoon is. Korstmossen zijn namelijk erg gevoelig voor zure regen. Opvallende epifyten zijn Pletmos, Boerenkool mos en een aantal schorsmossen (zie Nederlandse ecologische flora, deel 1)
Eiken zijn al behoorlijk op leeftijd voordat ze over een gegroefde schors beschikken.
De oude gegroefde bast biedt uiteraard ook een schuilplaats voor diverse insectensoorten.
Door de jaren heen zullen de beschadigingen die de bomen door storm- en of ijzelschade hebben opgedaan, verschillende holten in de bomen veroorzaakt hebben waarin diverse soorten uit de flora en faunawereld een plek kunnen vinden. Vogels, zoogdieren (boommarters) en vleermuizen kunnen in boomholtes een plek vinden. Vleermuizen (solitair levende mannetjes) vinden ook al snel een schuilplaats achter een stuk losgelaten schors. Het is soms verbazingwekkend hoeveel vleermuizen een boomholte kan herbergen.
Ten opzichte van jonge bomen bieden oude bomen door hun afwijkende biotoop met holten en afwijkende takstructuur onderdak aan specifiekere (holbewonende) vogelsoorten.
Vanwege de duurzaamheid van eikenhout is de stabiliteit van een eik door beschadigingen niet snel in gevaar. Om dat te kunnen controleren zijn door dendrologen (boomdeskundigen) meerdere technieken ontwikkeld om dat te kunnen meten. Trekproeven of elektronische metingen (Picus) bijvoorbeeld, waarmee aangetoond kan worden dat er nog voldoende gezond hout in de stam aanwezig is. Daarmee is de boom nog voldoende stabiel om het nog jaren uit te kunnen houden. Door middel van dergelijke metingen kan voorkomen worden dat bomen nodeloos gekapt worden. Zo kunnen de bomen hun waardevolle functie voor de natuur langer vervullen.
Een schimmel (paddenstoel) op een eik/boom wil, zonder de aard van die schimmel te kennen, vaak nog niets zeggen over de levensduur van een oude boom. Er zijn slechts enkele agressieve schimmelsoorten die het nog actieve deel van de boom aantasten. Vaak komt een schimmel pas tevoorschijn als teken dat een deel van de boom al op een andere wijze is aangetast. Dan is de schimmel gestart met zijn opruimende werkzaamheden.
Indirect hebben oude bomen doordat ze langer op één plaats hebben gestaan ook voor een stabiele bodem gezorgd. Het bodemleven heeft zich door gelijkblijvende omstandigheden ongestoord kunnen ontwikkelen. Bodem en boom vormen samen een biotoop. Niet alleen de boom heeft de bodem nodig, diverse levensvormen hebben in hun voortbestaan beide nodig. Dat geldt weliswaar ook voor de iets jongere bomen, maar oudere bomen hebben gedurende hun voortbestaan een grotere kans op de aanwezigheid van dergelijke levensvormen. Een goed voorbeeld zijn de gallen op de bladeren van de eiken die veroorzaakt worden door één of meerdere van de 40 (!) galveroorzakende soorten insecten. Veel van die levenscycli kennen we nog niet eens. De wel bekende cycli blijken zeer bijzonder te zijn.
Oude bomen hebben naast hun natuurwaarde een onmiskenbare cultuurhistorische waarde. In mijn eerder in december gepubliceerde artikel (Bomen over (laan)bomen) is de tijdsaanduiding voor de historische wandelingen weggevallen. Dit moet “begin 20e eeuw” zijn; de beginperiode van de ANWB.